Hier vindt u 12 gedichten over de dood. 

Aan het einde van het gedicht staat de schrijver, de naam van het gedicht en de dichtbundel waarin het gedicht staat vermeld.

Voor een dag van morgen

Wanneer ik morgen doodga, 
vertel dan aan de bomen 
hoeveel ik van je hield. 
Vertel het aan de wind, 
die in de bomen klimt 
of uit de takken valt, 
hoeveel ik van je hield. 
Vertel het aan een kind 
dat jong genoeg is om het te begrijpen. 
Vertel het aan een dier, 
misschien alleen door het aan te kijken. 
Vertel het aan de huizen van steen, 
vertel het aan de stad 
hoe lief ik je had. 
Maar zeg het aan geen mens,  
ze zouden je niet geloven.  
Ze zouden niet willen geloven dat 
alleen maar een man  
alleen maar een vrouw  
dat een mens een mens zo liefhad  
als ik jou.

Hans Andreus, Voor een dag van morgen, Al ben ik een reiziger

 Allerzielen

Soms loopt er door een drukke straat  
ineens een oude kameraad  
of reisgenoot.  
Je weet zodra je hem begroet:  
het kan niet dat ik hem ontmoet,  
want hij is dood. 

Eerst ben je nog een tijd verbaasd  
omdat die levende toch haast  
die dode was.  
Heb je de zaak dan afgedaan,  
dan komt er weer zo'n dode aan,  
met flinke pas. 

Thuis van het dodencarnaval  
zie je de spiegel in de hal,  
je schrik is groot:  
die man daar in het spiegelglas,  
met die bekende regenjas,  
was die niet dood? 

Willem Wilmink, Allerzielen, Ernstig genoeg: liedjes en gedichten vanaf 1986

 Dood

Mijn vader ging dood -  
ik was toen zeven -  
dat was heel erg, maar 
erger was: 
die ochtend had ik hem  
geen kus gegeven. 
 
Ik kwam die dag voor 
de eerste maal 
van school thuis met 
een tien voor taal: 
had hij geen dagje  
kunnen wachten? 
 
Later ging ook nog mijn 
broertje dood. 
Ik heb gehuild, kon hem 
niet missen, 
'k was toen al banger 
voor de dood. 
 
Ik heb van hem een foto 
en angstig ben ik nog 
het meest 
dat als ik ouder word 
geen mens meer zien zal 
dat wij broertjes zijn 
geweest. 
 
En als er écht een hemel 
is en als ik daar dan 
woon, 
dan is mijn vader net 
mijn broertje 
en mijn broertje net  
mijn zoon

Ted van Lieshout, Dood, Jij bent mijn mooiste landschap

 Dood

‘k Heb voor de dood al meer dan eens 
een lief gedicht geschreven 
ik neem hem wel eens op m’n schoot 
hij hoort zo bij het leven 

ik weet hoe bang ik was als kind 
wat heb ik ‘m geknepen 
hij was m’n vijand, nu mijn vrind 
nu heb ik hem begrepen 

hij heeft mij zijn geheim verteld 
en zo ben ik m’n angst ontgroeid 
voor mij is hij een open veld 
waar hemelhoog het voorjaar bloeit

Toon Hermans, Dood, Hou van mij

 Weggaan

Weggaan is iets anders  
dan het huis uitsluipen 
zacht de deur dichttrekken 
achter je bestaan en niet 
terugkeren. Je blijft  
iemand op wie wordt gewacht. 
 
Weggaan kun je beschrijven als  
een soort van blijven. Niemand  
wacht want je bent er nog.  
Niemand neemt afscheid  
want je gaat niet weg. 

Rutger Kopland, Weggaan, Het orgeltje van yesterday 

 Als je moeder dood gaat

Als je moeder doodgaat 
gaat de deur dicht 
van een wilde tuin 

die iedereen vergeten had. 

Als je zelf doodgaat, 
wie weet, 
kruip je door de aarde 
weer naar boven 
in die oude tuin 
waar je moeder zit te slapen 
in een rieten schommelstoel 
en rupsen zich ontpoppen 
in de winterzon 
en jij weer mag beginnen 
aan je eerste droom. 

Aan de voeten van je moeder 
denk je niet meer 
aan de dood.

Toon Tellegen, Als je moeder dood gaat, Er ligt een appel op een schaal

 sterfbed

Mijn vader sterft; als ik zijn hand vasthoud, 
voel ik de botten door zijn huid heen steken. 
Ik zoek naar woorden, maar hij kan niet spreken 
en is bij elke ademtocht benauwd. 

Dus schud ik kussens en verschik de deken, 
waar hij met krachteloze hand in klauwt; 
ik blijf zijn kind, al word ik eeuwen oud, 
en blijf als kind voor eeuwig in gebreke. 

Wij volgen éen voor éen hetzelfde pad, 
en worden met dezelfde maat gemeten; 
ik zie mijzelf nu bij zijn bed gezeten 

zoals hij bij zijn eigen vader zat: 
straks is hij weg, en heeft hij nooit geweten 
hoe machteloos ik hem heb liefgehad.

Jean Pierre Rawie, sterfbed, Onmogelijk geluk

Insomnia

Denkend aan de dood kan ik niet slapen,  
En niet slapend denk ik aan de dood,  
En het leven vliet gelijk het vlood,  
En elk zijn is tot niet-zijn geschapen. 

Hoe onmachtig klinkt het schriel `te wapen',  
Waar de levenswil ten strijd mee noodt,  
Naast der doodsklaroenen schrille stoot,  
Die de grijsaards oproept met de knapen. 

Evenals een vrouw, die eens zich gaf,  
Baren moet, of ze al dan niet wil baren,  
Want het kind is groeiende in haar schoot, 

Is elk wezen zwanger van de dood,  
En het voorbestemde doel van 't paren  
Is niet minder dan de wieg het graf.

J.C. Bloem, Insomnia, Verzamelde gedichten

 Verlaat mij en gaat heen, gaat heen

Verlaat mij en gaat heen, gaat heen, 
zorg, druk en droefenis van zinnen; 
of dacht gij altijd bij mij binnen 
uw wil te hebben als voorheen? 
 
O, maar ik zeg u aan van neen; 
verstand zal u wel overwinnen, 
verlaat mij dan, gaat heen, gaat heen, 
zorg, druk en droefenis van zinnen. 
 
En zo weer ooit voor mij verscheen 
uw aankomst en van uw vriendinnen, 
zo moge God dit nieuw beginnen 
verdoemen en de dag meteen; 
verlaat mij dan, gaat heen, gaat heen, 
zorg, druk en droefenis van zinnen!

J.H. Leopold, Verlaat mij en gaat heen, gaat heen, Verzameld werk

 Dood

Dood. Heb geen angst. Talm niet 
voor mijn deur. Kom binnen. 
Lees mijn boeken. In negen van de tien 
kom je voor. Je bent geen onbekende. 
 
Hou mij niet voor de gek met kwalen 
waarvan niemand de namen durft te noemen. 
Leg mij niet in een bed tussen kwijlende 
kinderen die van ouderdom niet weten wat ze zeggen. 
Klop mij geen geld uit de zak 
voor nutteloze uren in chique klinieken. 
 
Veeg je voeten en wees welkom.

Eddy van Vliet, Dood, De toekomstige dief.

 Niet langer.., Niet langer 


drinkt mijn huid 
de dauw van het voorjaar. 
In mijn ogen 
verschaalt het licht. 

Moge de aarde mij verzwelgen. 
Die in mijn armen sliep, 
kent mij niet meer.

Hanny Michaelis, Niet langer.., Verzamelde gedichten

´N BEETJE

Sterven doe je niet ineens,  
maar af en toe een beetje   
en alle beetjes die je stierf,  
’t is vreemd, maar die vergeet je, 
 
het is je dikwijls zelfs ontgaan, 
je zegt ik ben wat moe, 
maar op een keer dan ben je aan 
je laatste beetje toe. 

Toon Hermans, ´n Beetje, Domweg gelukkig, in de Dapperstraat.

Door: Kajol Changur en Fatima Larmoud